Ruim twee eeuwen geleden zorgde een heel heldere meteoor of vuurbol met een langdurig nalichtend spoor voor flink wat opschudding in ons land.
Nederland heette toen de Bataafse Republiek en het was nog een tijd dat zich hoog boven de hoofden van onze voorouders lucht- en lichtverschijnselen voordeden die niemand goed begreep. Een vallende ster was zo’n verschijnsel. Er bestonden wel theorieën volgens welke de oorzaak van dit fenomeen buiten de aarde moest worden gezocht, maar bewijzen waren er nog niet. Pas in de loop van de negentiende eeuw begonnen de geleerden de ware aard van meteoren te doorgronden.
Op woensdagavond 23 oktober 1805 werd de drost van het elfde drostambt van Friesland (Menaldumadeel, Het Bilt en Ferwerderadeel) opgeschrikt door een “zonderling lugtverschijnsel”. De drost heette Daniël Hermannus Beucker Andreae, Hij gaf een zakelijke weergave van zijn waarneming en waagde zich niet aan een verklaring:
“23-10 [-1805] ’s av. tusschen 7 en 8 uur vertoonde zich een zonderling lugtverschijnsel, door mij zelfs gezien digt bij Harlingen, doch niet in ’t begin. In ’t eerst was het even een zich zeer snel bewegende vuurbal of liever een vurige lijn, gevende een uitnemend helder ligt van zich, zoo dat alles meer verligt was als volle maan, weldra deelde zich deze lijn in twee evenwijdige allengs weer meer zich krommende als een S, bij na int zenith war het ligt langszaam verflauwde, veel hebbende van den glans van het noorderligt, of flauwe phosphorische damp, war door heen men de starren kon zien, ’t wierd eindelijk een klein wolkje of vlokje, doch heeft van ’t begin af wel een groot quartier zeer zichtbaar geweest in de hele republiek, waaruit blijkt dat het in ’t allerhoogste deel der dampkring heeft plaats gehad.”
Ook Bartholomeus Doorenweerd wist niet wat hem op die woensdagavond 23 oktober 1805 overkwam toen hij getuige was van het vurige verschijnsel aan het firmament. Hij was de pastoor van Emmeloord, destijds een dorpje op het eiland Schokland in de Zuiderzee, hemelsbreed 65 kilometer van Harlingen verwijderd. Doorenweerd schreef er het volgende over in zijn Pastoraal Handboekje:
“Ik ben wel geene bijgelovige aanschouwer der natuurverschijnzelen, dog hij die de geheele natuur in zijne magt heeft kan dezelve na zijn welgevallen gebruiken. Het ontbreekt in de geschiedenissen aan geene voorbeelden, dat buitengewoonlijke luchtsvernevelingen van God tot voorbetekenissen en waarschouwingen gediend hebben.
Het mogte eens zóó zijn, dan verdiend het geweeten te worden, dat ik den 23 october dezes 1805, iets over zeven uuren ‘s avonds, te Emmeloord een vurig luchtverschijnzel zage. De wind was oost‑noord‑oost, de hemel zeer helder, de koude koelde. Een vuurstraal kwam met den wind over, zettende zich boven Emmeloord, hadt aan het westelijke einde een groote vuurkring, die een kop konde verbeelden, en was oostwaards in gekronkeld, zoodat het een vuurdraak kan genoemd worden. Het verdween in eene lichte wolkje.
God behoede deze Gemeente van pest en brand! Geeve zijnen volke Godsdienstige harten. Dat luchtverschijnzel moet ongemeen hoog in den dampkring geweest zijn, dewijl het niet alleen bijna door de geheele Republiek gezien is, maar ook veele menschen, die eenige uuren van elkanderen af waaren, het als recht boven hunne hoofden gezien hebben.”

Merkwaardig luchtverschynsel, of vuurbol op 23 oktober 1805. Klik op de afbeelding voor de volledige afbeelding van de pagina.
Meer verslagen van de vuurbol
In de dagen en weken na 23 oktober 1805 verschenen in de couranten en andere publicaties berichten over de vuurbol. De correspondent van De Haagsche Courant in Duitsland meldde op 4 november 1805:
“Verleden woensdag den 23 dezer, hadden wy alhier te Hamburg in den avond omstreeks zeven uuren, een schoon luchtverschynsel, namentlyk, er vertoonde zich aan de zichteinder een groote vuurbol, die met een sterke slag uit een berstte, en daar door een zeer lange slangswyzen vuurstaart formeerde, die naa de uitbersting over de tien minuten zichtbaar was.” De redactie van de courant voegde hieraan toe: “Men heeft alhier in den Haag op dienzelfden dag en omstreeks dezenzelfden tijd, iets dergelyks buitengewoon in het Noord-Oosten aan den luchthemel in een kleine wolk, vry hoog boven den horisont gezien.”
In een andere publicatie werd uitvoerige stilgestaan met het “Merkwaardig luchtverschynsel of vuur-bol, welke op den avond van den 23sten october 1805, te Amsterdam, en op vele andere plaatsen is gezien geworden, en waar van duizenden menschen ooggetuigen zyn geweest.”
In deze uiteenzetting wordt de lezer gewaarschuwd tegen bijgeloof dat nog volop tierde over tekens aan de hemel. Bijgeloof waaraan zelfs pastoor Bartholomeus Doorenweerd zich schuldig maakte. Uitgelegd wordt dat kometen en luchtverschijnselen, zoals vuurbollen, net zo goed voortbrengselen zijn van de natuur als de Nieuwe en Volle Maan of wind en regen. Waarachtige Christenen moeten zich niet gedragen als bijgelovige heidenen. De goedertieren God gebruikt immers geen ‘onwisse’ en twijfelachtige middelen of wondertekens om de mensen te waarschuwen.
Als voorbeeld werd een komeet genoemd die hier was verschenen; er gebeurde niets merkwaardigs, maar na enige tijd brak in ons land de veepest uit. Was die ziekte een gevolg van de komeet? De komeet had zich aan “alle volken der aarde” vertoond, maar hebben al die volken ook de veepest gehad? Inderdaad, zo was de conclusie, dit is een te zotte vraag om er ook maar een moment bij stil te staan.
De schrijver legde uit, dat de vuurbol van 23 oktober 1805 een gewoon luchtverschijnsel was, dat alle overeenkomsten heeft met de zogenaamde vallende sterren, die heel vaak te zien zijn. Ze zijn van dezelfde aard, doch verschillen in grootte “want indien het vurige verschynsel der vallende of verschietende sterren eenige malen grooter was, dan het gewoonlyk is, zoude het ook een helder en glansryk licht van zich geven, en in een heldere lucht rondöm zich verspreiden, en die meerdere groote en snelle beweging, zou noodwendig, een grooter tegenstand der lucht ontmoeten, en daar door allerlei kromme en slangsgewijze gedaanten vertoonen, net zoo als by het groote luchtverschynsel is gebeurd.” In deze publicatie werd ook in het kort verwezen naar andere vuurbollen:
“Den 8 Maart 1798, te Geneve in Zwitserland, een verbazend groote vuurbol, die een helder licht en veele vonken van zich gaf.
Den 6 november 1803. Zag men in het naburige Engeland, des avonds half 9 uuren een merkwaardig groote vuurbol, zo sterk van glans; dat het volkomen helder dag geleek; dit verschynsel scheen veele vonken en vuurvlammen uit te braken.
Behalven deze, zoo groote vuurbollen, zouden wy nog van eene menigte andere kunnen verhalen: als te Roquefort 1 en L ‘Aigle 2 in Frankrijk enz. en waarlyk er gaat geen jaar voorby, of men ziet zoo hier als elders verscheidenemale vurige verschynsels.”
De publicatie bevat een ‘toe-zang’ of vers, waarin de dichter, geïnspireerd door de vuurbol, de spot drijft met bijgeloof. Hier volgen de laatste drie coupletten van dat vers:
Wat Luchtverschynsel zag men niet
In stille Vredens dagen;
Hoe menig onverwagt verdriet
Kwam zonder voorboo plagen!
Of heeft men in den Sterrekring,
Toen Lissabon ten gronde ging 3,
Ook al voor af gelezen,
Wat ramp er stond te vrezen?
Nog nader ! toen het Oorlogsvuur
Onlangs Noord-Holland blaakte 4,
Zeg my, welk wonder der Natuur
Zulks vooraf kenbaar maakte!
Ach! Had gy toen zoo’n bol gezien,
Dan had de Landman kunnen vliën,
Dan konden dankb’re toonen,
Den Ramp-voorspeller lonen.
Neen! Zoekt geen nad’rend ongeval
Aan ’t Lucht-gewelf te lezen;
Maar dank den Schepper van ’t Heeläl
Voor ’t goede ons nog bewezen:
Toont dat gy braaf en eerlyk denkt;
Weest dapper als de nood u wenkt;
Zoo hoor’ GOD onze beede,
En schenke ’t Menschen VREDE!.
De verhandelingen in de artikelen geven een intrigerend inzicht in de beleving van de hemelverschijnselen die wetenschappelijk nog niet op dezelfde wijze doorgrond werden als vandaag de dag.
Voetnoten:
1 Meteorietdropping nabij Roquefort, Zuid-Frankrijk, 24 juli 1790
2 Meteorietenregen in L’Aigle, Normandië, 26 april 1803
3 op 1 november 1755 werd Lissabon vrijwel geheel verwoest door een aardbeving, gevolgd door brand en een tsunami.
4 Mogelijk bedoeld de (mislukte) Brits-Russische militaire invasie van Noord-Holland (1799) gericht tegen Frankrijk, waarvan de Bataafse Republiek een vazalstaat was.
Bronnen:
- Aantekeningen Daniël Hermannus Beucker Andreae (uit Almanakken in Museum van Haren, Heerenveen);
- Pastoor B. Doorenweerd, ‘Pastoraal Handboekje of verzameling van gedagten, waarneemingen en gebeurtenissen, dienstig voor eenen Harder der Gemeente’, blz. 371‑373;
- Bruno Klappe, Schokker Erf 58, januari 2005;
- De Haagsche Courant, 4 november 1805;
- ‘Merkwaardig luchtverschijnsel, of vuurbol, welke op den avond van den 23sten october 1805 te Amsterdam, en op veele andere plaatsen is gezien geworden, en waar van duizende menschen ooggetuigen zijn geweest, Volume 1’, uitgever M. van Kolm, 1806, Koninklijke Bibliotheek.
Tekstbijdrage: Urijan Poerink